Judi Mesman (UL) en Monique Volman (UvA) Boegbeelden: prof. dr. M. (Monique) Volman, Universiteit van Amsterdam en prof. dr. J. (Judi) Mesman, Universiteit Leiden

Prof. dr. Judi Mesman (Universiteit Leiden) en prof. dr. Monique Volman (Universiteit van Amsterdam) zijn de ‘boegbeelden’ van de NWA-route Jeugd in ontwikkeling, opvoeding en onderwijs. ‘Gelijke kansen voor een diverse jeugd’ is het eerste onderzoeksprogramma binnen deze route.

Wat vind je ervan dat je boegbeeld bent van de route Jeugd?

Judi:‘Het is mooi om je in dienst te stellen van zo’n breed initiatief als de Nationale Wetenschapsagenda. Om verder te denken dan je eigen onderzoeksprogramma.
In deze startimpuls zitten veel onderwerpen waarmee ik me tot nu toe nooit heb beziggehouden. Het is ontzettend leuk om meer te doen en verder te kijken dan alleen mijn eigen programma. En natuurlijk om contact te hebben met al die wetenschappers en praktijkpartners.’

Monique: ‘Ik ben heel blij dat het gelukt is om mensen te mobiliseren die wilden gaan voor een programma dat gewijd is aan jongeren. Want daar was binnen de Wetenschapsagenda weinig aandacht voor, gek genoeg. Terwijl zij de toekomst zijn van de samenleving. Judi en ik én al die jeugd- en onderwijsonderzoekers hebben elkaar echt gevonden in het streven om jongeren centraal te zetten. En nu hebben we dit prachtige programma.’

Wat is er bijzonder aan dit startimpulsproject?

Judi Mesman: ‘Dat we werkelijk vanaf het begin met al die praktijkpartners om de tafel zitten. Zij hebben meegedacht over de onderzoeksvragen, de aanpak en de opbrengst. De praktijk is meestal alleen betrokken bij het onderzoek, omdat je daar je onderzoeksdeelnemers vindt. Maar bij dit onderzoek gaan we dus heel wat verder. En dat vind ik belangrijk. Want we krijgen regelmatig de klacht dat de maatschappij met allerlei vraagstukken zit waar wetenschappers geen antwoord op geven. Maar zeker ook andersom. Dat wetenschappers zeggen: ‘De kennis is er wel, maar wordt in het beleid te weinig gebruikt.’

‘Het is bijzonder dat de praktijk vanaf het eerste begin bij dit onderzoek betrokken is.’

‘Een van de oorzaken van het ‘langs elkaar heen werken’ is het verschil in tempo: beleidsmakers willen nú weten hoe het zit, terwijl je kinderen eigenlijk meerdere jaren moet volgen om echt goed te weten wat een bepaald beleid of programma betekent voor de ontwikkeling. Het is dus zeker geen onwil hoor, beleidsmakers en wetenschappers willen echt wel samenwerken. Het lukt alleen vaak nog niet goed. En dit onderzoeksprogramma is een serieuze poging om daar verandering in te brengen.’

Monique Volman: ‘Wat ik bijzonder vind is dat het onderzoek in deze startimpuls zo breed is. Onderwijswetenschappers kijken wat er gebeurt op school, pedagogen kijken wat er gebeurt in het gezin of de leefomgeving, maar in dit onderzoek hebben we dat allemaal aan elkaar geknoopt. We kijken vanuit de jongere naar alle aspecten van de wereld waarin hij of zij leeft. Maar er is ook een ‘maar’: als je de eis stelt dat vragen moeten komen uit de praktijk, zoals de Wetenschapsagenda doet, dan zijn er vragen die niet in beeld komen.’

‘We kijken vanuit de jongere naar alle aspecten van de wereld waarin hij of zij leeft’

‘Onlangs verscheen bijvoorbeeld een OESO-rapport waarin duidelijk werd dat kinderen met een migratieachtergrond bij ons veel vaker naar het vmbo gaan. Dan doen we veel slechter dan Zweden en Engeland. Is dat inderdaad een fout van ons systeem? Van de vroege selectie? Dat soort vragen komen niet per se uit de praktijk. Er zijn bovendien altijd vragen waar niemand opgekomen is, daar is de wetenschap voor. En wetenschappers zijn er ook om ontwikkelingen te voorzien voordat iemand er last van heeft.’